55_2021-2022/71 - Verduidelijken welke rechter bevoegd is om een tijdelijke uitwijzing te schorsen
Pétitions
U kan deze petitie niet steunen.
55_2021-2022/71 - Verduidelijken welke rechter bevoegd is om een tijdelijke uitwijzing te schorsen
Auteur: Anne Balla
Aan de Kamer wordt gevraagd te verduidelijken welke rechter bevoegd is om een tijdelijke uitwijzing te schorsen.
Zie volledige tekst in bijlage
Dit initiatief is beantwoord:
Tijdens haar vergadering van 5 juli 2022 heeft de commissie voor de Verzoekschriften deze petitie overgezonden aan de commissie voor Justitie en aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee.
Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee:
De petitionaris verzoekt te verduidelijken welke rechter bevoegd is om een door een vrederechter
bevolen uithuiszetting te schorsen. Dat verzoekschrift moet worden gelezen en begrepen als de aanvulling op verzoekschrift nr. 55_2021-2022/70, dat door dezelfde petitionaris is ingediend.
Ter ondersteuning van haar verzoek voegt ze de afschriften van de vonnissen inzake de uithuiszetting die op haar betrekking hebben en een brief van haar advocaat toe.
Ik wijs erop dat ik mij op grond van het beginsel van de scheiding der machten niet mag uitlaten over een rechtszaak of tussenkomen in de lopende procedure. Ik zal dus niet antwoorden op de praktische vragen in verband met deze zaak.
Niettemin kan ik hierbij wel een antwoord geven op een punt van het verzoekschrift betreffende de
rechter die bevoegd is voor de uithuiszetting.
I. Voorlopige tenuitvoerlegging – beginsel
Ter herinnering: artikel 1397, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek werd gewijzigd bij de potpourriwetten I en V opdat zou worden bepaald dat eindvonnissen in beginsel bij voorraad uitvoerbaar zijn, niettegenstaande hoger beroep. Dat betekent dat hoger beroep volgens de oude regeling een schorsende werking had tenzij de wet of de magistraat had besloten tot de voorlopige tenuitvoerlegging, terwijl het volgens de nieuwe regeling niet langer die werking heeft en de beslissing uitvoerbaar is niettegenstaande hoger beroep, tenzij de wet of de magistraat dat verboden heeft, door aan het rechtsmiddel opnieuw de schorsende werking te verlenen die het voortaan wettelijk niet langer heeft.
Wat de uithuiszetting betreft, verandert het feit dat het eindvonnis bij voorraad uitvoerbaar is, niettegenstaande hoger beroep, niets aan de specifieke procedure die is ingevoerd voor de uithuiszetting van de huurder in het kader van zijn huurovereenkomst met betrekking tot de hoofdverblijfplaats. In artikel 1344quater is het volgende bepaald: “De uithuiszetting, bedoeld in artikel 1344ter, § 1, kan inieder geval niet ten uitvoer worden gelegd dan na verloop van een termijn van één maand na debetekening van het vonnis, tenzij de verhuurder het bewijs levert dat het goed verlaten is, tenzij partijen een andere termijn overeenkwamen en dit akkoord in het vonnis werd opgenomen of tenzij de rechter op verzoek van de huurder of de verhuurder die het bewijs levert van uitzonderlijk ernstige omstandigheden, onder meer [...] deze termijn verlengt of inkort”.
Daaruit kan dus worden afgeleid dat, ook al hebben de teksten zulks niet uitdrukkelijk uitgesloten, die termijn van een maand zelfs van toepassing moet worden geacht wanneer de rechter de voorlopige tenuitvoerlegging aan zijn beslissing heeft verbonden. De voorlopige tenuitvoerlegging heeft dus geen invloed op de termijn van een maand. Ook al is er sprake van een voorlopige tenuitvoerlegging, toch zal ze worden uitgesteld, aangezien er gedurende een maand geen tenuitvoerlegging mag plaatsvinden.
II. Volstrekte bevoegdheid
Overeenkomstig artikel 591, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek is de vrederechter de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van geschillen betreffende de verhuring van onroerende goederen, waaronder inzonderheid een vordering tot uithuiszetting in het kader van de ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot de hoofdverblijfplaats. Het is ook die rechter die bij die gelegenheid de termijn van een maand kan inkorten of verlengen op verzoek van de huurder of de verhuurder die het bewijs levert van uitzonderlijk ernstige omstandigheden.
Wat kan de huurder tegen die beslissing doen? Hij kan inderdaad hoger beroep ten gronde tegen die beslissing tot uithuiszetting instellen bij de rechtbank van eerste aanleg, wat ingevolge de hervorming betreffende de voorlopige tenuitvoerlegging de uithuiszetting niet zal beletten indien ze ten uitvoer wordt gelegd vóór de terechtzitting in hoger beroep.
Indien de beslissing in hoger beroep de beslissing van de vrederechter hervormt, moet de verhuurder niet alleen teruggeven wat hij ten onrechte heeft ontvangen, maar ook de huurder vergoeden voor de schade die door de enkele tenuitvoerlegging is ontstaan, zonder dat er sprake is van enige kwade trouw of fout (artikel 1398, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek).
Er kunnen zich niettemin problemen voordoen betreffende de tenuitvoerlegging van de uithuiszetting als dusdanig. Na de betekening van het vonnis waarin de uithuiszetting wordt bevolen, is de vrederechter niet langer bevoegd.
Volgens artikel 569, 5°, van het Gerechtelijk Wetboek, en bij ontstentenis van bijzondere bepalingen die deze aangelegenheid regelen, is de rechtbank van eerste aanleg bevoegd inzake geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten.
Het is niet de taak van de beslagrechter om kennis te nemen van alle geschillen inzake de gedwongen tenuitvoerlegging, maar uitsluitend van de geschillen inzake de tenuitvoerlegging op goederen, en aangezien de uitzetting uit een onroerend goed een uitvoeringsmaatregel ten aanzien van de persoon is, nemen de gewone kamers van de burgerlijke rechtbank kennis van dergelijke geschillen (zie artikel 569, 5°, van het Gerechtelijk Wetboek). Artikel 1395, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek kent hem in werkelijkheid immers een beperktere bevoegdheid toe, aangezien hij uitsluitend kennis neemt van de vorderingen betreffende de gedwongen tenuitvoerlegging van verbintenissen tot betaling van een geldsom. Niettemin wordt een fout inzake een rechter die tot dezelfde rechtbank behoort, rechtgezet aan de hand van een verdelingsincident (artikel 88, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek). Indien dat incident niet door de partijen of ambtshalve door de rechter wordt uitgelokt, blijft de beslagrechter bevoegd voor zover de vordering binnen het toepassingsgebied van artikel 569, 5°, van het Gerechtelijk Wetboek valt.
Een dergelijke vordering zou aanhangig kunnen worden gemaakt bij de rechter in kort geding voor zover hij het gezag van rechterlijk gewijsde dat aan de beslissing van de vrederechter toekomt niet miskent. Hij heeft de mogelijkheid om een onregelmatigheid van de uithuiszettingsprocedure te bestraffen of de uithuiszetting te schorsen in geval van een uitvoerbare titel waarin de voorwaardelijke ontbinding van de huurovereenkomst wordt uitgesproken, indien hij van mening is dat er niet is voldaan aan de voorwaarden van die ontbinding-uithuiszetting.
De rechter in hoger beroep kan niet terugkomen op de voorlopige tenuitvoerlegging die door de eerste rechter werd toegekend, aangezien de voorlopige tenuitvoerlegging van rechtswege wordt toegekend (artikel 1402 van het Gerechtelijk Wetboek). Hij kan de voorlopige tenuitvoerlegging dus niet verbieden of schorsen.
De door de rechtspraak uitgewerkte theorie van het nietigheidsberoep had het mogelijk gemaakt artikel 1402 te ‘omzeilen’ door te voorzien in drie uitzonderingen op het verbod ten aanzien van de rechter in hoger beroep om terug te komen op de voorlopige tenuitvoerlegging: wanneer de voorlopige tenuitvoerlegging was toegekend zonder dat daarom was verzocht (de rechter had een uitspraak ultra petita gedaan), wanneer ze bij wet verboden was (de rechter had een uitspraak contra legem gedaan), of wanneer ze was toegekend in strijd met de rechten van de verdediging (de rechter had de partijen niet de mogelijkheid geboden erover te debatteren).
Sinds de hervorming van de potpourri I-wet werd het beginsel evenwel omgekeerd: een eindvonnis dat op tegenspraak is gewezen, is bij voorraad uitvoerbaar. Bijgevolg is de ter zake ontwikkelde rechtspraak grotendeels vervallen: aangezien de voorlopige tenuitvoerlegging niet langer het gevolg is van een beslissing van de rechter, kan ze evenmin nog onregelmatig zijn en moet de rechter in hoger beroep artikel 1402 van het Gerechtelijk Wetboek dus niet langer omzeilen om de regelmatigheid ervan te controleren. Een van de zeldzame gevallen waarin de theorie van het nietigheidsberoep zou kunnen worden toegepast (en de rechter in hoger beroep dus de mogelijkheid zou kunnen bieden de voorlopige tenuitvoerlegging te schorsen) zou zijn wanneer ze was toegekend door de rechter in eerste aanleg in aangelegenheden waarin dat bij wet verboden is (bv. art. 1399, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek).
In dit geval, namelijk de uithuiszetting van een huurder, is dat rechtsmiddel echter helaas niet mogelijk.
In het licht van het voorgaande hoop ik een antwoord te hebben gegeven op de vraag van de petitionaris betreffende de bevoegdheid van de rechter om een door de vrederechter bevolen uithuiszetting te schorsen.
Deze petitie is vervallen als gevolg van de ontbinding van de Kamer op 8 mei 2024.
Deel: