55_2021-2022/52 - Gelijke huisvesting en opvang voor kinderen vanaf 6 jaar
Pétitions
U kan deze petitie niet steunen.
55_2021-2022/52 - Gelijke huisvesting en opvang voor kinderen vanaf 6 jaar
Aan de Kamer wordt gevraagd om ervoor te zorgen dat de huisvesting en de voogdij van kinderen vanaf de leeftijd van 6 jaar automatisch gelijk wordt verdeeld tussen moeder en vader.
Dit initiatief is beantwoord:
Tijdens haar vergadering van 9 april 2025 heeft de commissie voor Verzoekschriften deze petitie overgezonden aan de commissie voor Justitie en aan de minister van Justitie, belast met Noordzee.
Antwoord van de minister van Justitie, belast met Noordzee (16/06/2025):
ln goede orde ontvingen wij van de diensten van de Kamer het verzoekschrift met betrekking tot de automatische toekenning van gelijke huisvesting en opvang voor kinderen vanaf 6 jaar. Het verzoekschrift genoot onze bijzondere aandacht.
De wet bepaalt thans dat de rechtbank, bij gebreke aan akkoord tussen de ouders, bij voorrang de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen onderzoekt wanneer minstens één van de ouders hierom verzoekt. Indien de rechtbank echter van oordeel is dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting niet de meest passende oplossing is, kan zij evenwel beslissen om een ongelijk verdeeld verblijf vast te leggen. De rechtbank oordeelt in ieder geval bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, en rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak én het belang van de kinderen en de ouders (cf. art. 374 oud Burgerlijk Wetboek).
Deze bepaling werd ingevoerd door de Wet van 18 juli 2006 tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van gescheiden levende ouders. Deze wet had als doel om van de gelijkmatig verdeelde huisvesting het bevoorrechte regime te maken.
Als gevolg van deze bepaling zal de rechter aldus op vraag van één van de ouders de mogelijkheid tot het gelijkmatig verdeeld verblijf onderzoeken. Het komt aan beide ouders toe om de feiten aan te dragen waaruit zou blijken dat de door hen gevorderde verblijfsregeling het belang van de kinderen (en de ouders) op de beste wijze behartigt. De rechter zal op grand van die feiten beoordelen of het gelijkmatig verdeeld verblijf wel de meest passende oplossing is.
De rechter dient zijn beslissing voor de verblijfsregeling bovendien in elk geval uitvoerig te motiveren, niet enkel indien hij afwijkt van het gelijk verdeeld verblijf, maar ook indien hij dit toestaat. Een gelijk verdeeld verblijf, net zoals een andere regeling, kan maar succesvol zijn indien een aantal voorwaarden in hoofde van de ouders zijn vervuld, met name attitudevoorwaarden en omkaderingsvoorwaarden, en de rechter moet bij zijn beslissing en bij de motivering van deze beslissing hiermee rekening houden.
De wetgever heeft met andere woorden geen automatische toekenning van het gelijkmatig verdeeld verblijf willen opleggen, precies gelet op het delicaat karakter van deze materie en de vereiste belangenafweging en beoordeling van de situatie in concreto. De wetgever was van oordeel dat een gelijkmatig verdeelde huisvesting alleen maar succesvol kan zijn als een aantal voorwaarden zijn vervuld, met name op het vlak van de begeleiding en de gedragingen van de partijen. De rechter moet daar hoe dan ook rekening mee houden wanneer hij een beslissing neemt en die beslissing motiveert.
Daarnaast bepaalt de Grondwet dat het belang van het kind de eerste overweging is bij elke beslissing die het kind aangaat (art. 22bis Gecoördineerde Grondwet). Indien haar een verzoek wordt voorgelegd dat betrekking heeft op een minderjarige, moet de familierechtbank dan ook aile maatregelen nemen en de nodige daden van onderzoek verrichten, rekening houdend met het hoger belang van het kind (art. 1253ter/6 Gerechtelijk Wetboek).
De beoordeling van het belang van het kind is een beoordeling in concreto die tot de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank behoort. Een automatische toekenning van het gelijkmatig verdeeld verblijf is niet in aile gevallen in het belang van het kind. Om dit belang in te schatten, kan de rechtbank onderzoeksmaatregelen bevelen, zoals een sociale studie of een medisch-psychologisch onderzoek. Artikel 731 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de familierechter indien hij het opportuun acht de zaak kan verwijzen naar een kamer voor minnelijke schikking.
Bovendien bepaalt de Grondwet ook dat elk kind het recht heeft zijn mening te uiten in aile aangelegenheden die het aangaan. Met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen (art. 22bis Gecoördineerde Grondwet). Artikel 1004/1 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dan ook dat elke minderjarige het recht heeft te worden gehoord door een rechter in aangelegenheden die hem aanbelangen met uitzondering van vorderingen met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen en de louter financiële of vermogensrechtelijke vorderingen die het vermogen van de minderjarige niet rechtstreeks aanbelangen. Minderjarigen ouder dan twaalf jaar worden gehoord door de rechter, tenzij zij dit weigeren. Minderjarigen jonger dan twaalf jaar kunnen worden gehoord door de rechter indien zij, hun ouders of het parket hierom verzoeken. De rechter kan ook ambtshalve beslissen de minderjarige te horen. Aan de mening van de minderjarige wordt tot slot passend belang gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit alsook met de eventuele invloed die op hem wordt uitgeoefend (art. 1004/1, § 6 Gerechtelijk Wetboek).
De praktijk leert dat de rechtbanken een groot belang hechten aan de verklaring van de minderjarigen (zeker wat betreft oudere kinderen), althans voor zover de rechter ervan overtuigd is dat de minderjarige bij zijn verklaringen niet gemanipuleerd werd door een van de ouders (of door derden). Rechters zullen minder geneigd zijn om een gelijkmatig verdeeld verblijf op te leggen indien de minderjarige zich hiertegen verzet.
lk hoop u hiermee afdoende van dienst geweest te zijn.
Deel: