55_2021-2022/30 - Afschaffing van het statuut van wettelijk samenwonende
Pétitions
U kan deze petitie niet steunen.
55_2021-2022/30 - Afschaffing van het statuut van wettelijk samenwonende
Aan de Kamer wordt gevraagd om het statuut van wettelijk samenwonende af te schaffen.
Dit initiatief is beantwoord:
Tijdens haar vergadering van 9 april 2025 heeft de commissie voor Verzoekschriften deze petitie overgezonden aan de commissie voor Justitie, aan de commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen en aan de minister van Justitie, belast met Noordzee.
Antwoord van de minister van Justitie, belast met Noordzee (03/06/2025):
Het instituut van de wettelijke samenwoning werd ingevoerd bij wet van 23 november 1998. De wet trad in werking op 1 januari 2000.
Het instituut had initieel voornamelijk tot doel een beperkte vermogensrechtelijke regeling tussen kandidaatsamenwoners tot stand te brengen. Het bood o.m. de mogelijkheid aan paren van hetzelfde geslacht - die op dat moment nog niet met elkaar in het huwelijk konden treden - om alsnog een enigszins gereglementeerde vorm van samenwoning aan te gaan. Ondanks het feit dat het huwelijk reeds bij wet van 13 februari 2003 werd opengesteld voor personen van hetzelfde geslacht, heeft het instituut van de wettelijke samenwoning sedertdien niet aan belangstelling ingeboet.
Het aangaan van een wettelijke samenwoning vereist niet dat er sprake zou zijn van een (seksuele) partnerrelatie. Ook vriendschapsrelaties en relaties tussen verwanten (broers, zussen, ouder en kind, ... ) kunnen principieel aanleiding geven tot een wettelijke samenwoning.
De wettelijke samenwoning is zoals vermeld in hoofdzaak een vermogensrechtelijk statuut. Ze biedt twee personen de mogelijkheid om een vermogensrechtelijke regeling tot stand te brengen die min of meer gelijkaardig is aan die van een huwelijk.
Zo voorziet artikel 1477 van het oud Burgerlijk Wetboek in een aantal rechten, plichten en bevoegdheden die van toepassing zijn op wettelijk samenwonenden door het enkele feit van het aangaan van de wettelijke samenwoning. Sarnen vormen zij het primair samenwoningsstelsel dat van dwingend recht is.
Persoonsrechtelijke rechten en plichten, zoals deze bestaan tussen gehuwden, ontbreken. Zo bestaat er geen plicht tot getrouwheid, hulp en bijstand, en zelfs geen plicht tot samenwoning tussen wettelijk samenwonenden. Het gegeven dat de partijen in het kader van hun verklaring van wettelijke samenwoning een gemeenschappelijke woonplaats moeten opgeven (cfr. art. 1476, § 1, tweede lid, 3°, oud BW) doet hieraan geen afbreuk. Partners die een latrelatie ("living apart together" - samen apart wonen) onderhouden, kunnen dus wettelijk samenwonen.
Het primair samenwoningsstelsel omvat onder meer de volgende rechten en verplichtingen:
-de gezinswoning en de erin zich bevindende huisraad zijn beschermd: wie eigenaar is van de gezinswoning kan die niet verkopen of hypothekeren zonder toestemming van de andere partner;
-de partners moeten evenredig bijdragen in de lasten van het samenwonen, in functie van de inkomsten;
-beide partners staan hoofdelijk in voor de schulden gemaakt ten behoeve van de samenwoners of voor de opvoeding van de kinderen, die in de gezinswoning wonen.
Wat de goederen van de wettelijk samenwonenden betreft (het zgn. "secundair samenwoningsstelsel"), behoudt elk van de wettelijk samenwonenden de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, de inkomsten uit deze goederen en de opbrengsten uit arbeid. Elkeen blijft met andere woorden exclusief eigenaar van de goederen die hij reeds bezat bij aanvang van de wettelijke samenwoning en van de goederen die hij tijdens de samenwoning bezwarend of kosteloos verkrijgt.
De goederen waarvan geen van beide wettelijk samenwonenden de (exclusieve) eigendom kan bewijzen en de inkomsten daarvan worden daarentegen geacht in onverdeeldheid te zijn.
Op het vlak van erfrechten, erft de langstlevende en wettelijk samenwonende partner wettelijk gezien het vruchtgebruik van de gezinswoning en de aanwezige huisraad. Dit is gelijkaardig aan het huwelijk, doch bij wettelijke samenwoning kan dit erfrecht wel beperkt worden bij testament, zonder medeweten van de andere samenwonende.
Indien de overlevende wettelijk samenwonende een erfgenaam is van de vooroverledene - hetgeen ingevolge de wet van 28 maart 2007 waarbij een intestaatserfrecht ten voordele van de langstlevende wettelijk samenwonende werd ingevoerd steeds het geval is -wordt de onverdeeldheid die ontstaan is doordat geen van beiden het exclusieve eigendomsrecht over de desbetreffende goederen kan bewijzen, ten aanzien van de erfgenamen met voorbehouden erfdeel, behoudens tegenbewijs, ais een schenking beschouwd.
Voorts regelen de samenwonenden hun wettelijke samenwoning naar goeddunken door middel van een notariële overeenkomst. Zo kunnen de partijen onder meer een - in de tijd beperkte - onderhoudsuitkering of eenmalige 'afscheidsvergoeding' na beëindiging van de wettelijke samenwoning bedingen, intern bepaalde onverdeeldheden tot stand doen brengen, bewijsregels, eigendomsvermoedens, verrekeningsbedingen, vergoedingsregels, voorkeurrechten, verdelingsregels en/of afwijkende bestuursregels invoeren, of bedingen met betrekking tot de kinderen opnemen. Zij kunnen evenwel geen stelsel van gemeenschap van goederen bedingen zoals bij een huwelijk.
Op het vlak van personenbelasting kunnen wettelijk samenwonenden, net zoals gehuwden, een gezamenlijke aangifte indienen en kunnen zij gebruik maken van de huwelijksquotiënt.
Indien de verstandhouding tussen de wettelijk samenwonenden ernstig verstoord is, kunnen de wettelijk samenwonenden zich tot de familierechtbank wenden die dringende maatregelen kan bevelen, zoals onder meer aile maatregelen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag, de organisatie van de verblijfsregeling en het recht op persoonlijk contact, de uitkeringen tot levensonderhoud begroten, wijzigen of afschaffen, een vervreemdingsverbod opleggen, de afzonderlijke verblijfplaats vaststellen en dergelijke meer.
Hoewel de wettelijke samenwoning initieel ais een louter vermogensrechtelijke regeling werd beschouwd, kan niet worden ontkend dat het instituut over de jaren heen meer en meer geëvolueerd is naar een alternatief voor het huwelijk. Wettelijk samenwonenden werden immers geleidelijk aan gelijkgesteld aan gehuwden, hoewel er nog belangrijke verschillen bestaan onder meer op het vlak van pensioenen en erfrechten.
Wat partners betreft, zou het nut van het instituut dus inderdaad in vraag kunnen worden gesteld, temeer daar het huwelijk reeds bij wet van 13 februari 2003 werd opengesteld voor partners van gelijk geslacht.
Echter biedt de wettelijke samenwoning ook voordelen voor personen die niet in het huwelijk wensen of kunnen treden, maar die wel een ruimere bescherming willen dan een louter feitelijke samenwoning hen kan bieden. Zo laat het instituut bijvoorbeeld toe dat twee verwanten (bijv. broer en zus) kunnen genieten van een bescherming van de gezinswoning, aanspraak kunnen maken op een evenredige bijdrage in de lasten van het samenwonen, een gezamenlijk belastingaangifte kunnen indienen, zich ervan verzekeren dat de langstlevende het vruchtgebruik op de gezinswoning verkrijgt, enz. ln geval de verstandhouding ernstig verstoord is, kunnen zij eveneens een beroep doen op dringende maatregelen zoals deze gelden voor gehuwden.
Deel: