56_2024-2025/64 - Verzoek tot wijziging van artikel XI.167, § 1, vijfde lid, van het Wetboek economisch recht omdat het in strijd is met de Rechten van de Mens en ongrondwettelijk is
Pétitions
U kan deze petitie niet steunen.
56_2024-2025/64 - Verzoek tot wijziging van artikel XI.167, § 1, vijfde lid, van het Wetboek economisch recht omdat het in strijd is met de Rechten van de Mens en ongrondwettelijk is
Aan de Kamer wordt gevraagd om artikel XI.167, § 1, vijfde lid, van het Belgische Economisch Wetboek te wijzigen.
Dit initiatief is beantwoord:
Tijdens haar vergadering van 8 juli 2025 heeft de commissie voor Verzoekschriften deze petitie overgezonden aan de commissie voor Justitie, aan de commissie voor Economie, Consumentenbescherming en Digitalisering en aan de minister van Justitie, belast met Noordzee en aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Landbouw.
Antwoord van de minister van Justitie, belast met Noordzee (12/09/2025):
Het verzoekschrift van de verzoekster valt onder de bevoegdheid van de FOD Economie.
Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Landbouw (01/12/2025) :
lk heb kennis genomen van het verzoekschrift dat mevrouw El Akel heeft ingediend bij de Kamer van volksvertegenwoordigers om te pleiten voor de wijziging van artikel Xl.167, §1, 5°, van het Wetboek van economisch recht.
Dit artikel voorziet dat in elk contract met betrekking tot auteursrechten, voor elke exploitatiewijze de vergoeding voor de auteur, de reikwijdte en de duur van de overdracht uitdrukkelijk moeten worden bepaald. De overdracht van de rechten betreffende nog onbekende exploitatienormen is nietig, niettegenstaande enige daarmee strijdige bepaling.
Het doel is dat, in het kader van een contract, het beschermde werk niet kan worden overgedragen voor andere exploitatiewijzen dan diegene die uitdrukkelijk in dit contract vastgelegd zijn. Dat maakt het mogelijk om de rechthebbenden te beschermen, die over het algemeen de zwakste partij zijn in de contractuele relaties.
Mevrouw El Akel maakt zich ongerust over de impact van artificiële intelligentie op de exploitatie van door het auteursrecht beschermde werken. Artificiële intelligentie evolueert immers razendsnel en de gegevens die zij gebruikt in de trainingsfase kunnen beschermde werken omvatten.
Het is hier echter belangrijk eraan te herinneren dat de regeling die mevrouw El Akel aanstipt als strijdig met de mensenrechten en de Grondwet net tot doel heeft om auteurs te beschermen, en niet om hen van hun rechten te beroven. Dit artikel waarborgt dat hun rechten op deze tot dusver onbekende exploitatievormen niet kunnen worden overgedragen en dat zij die dus naar eigen goeddunken kunnen valoriseren op het moment waarop nieuwe exploitatievormen opduiken, via nieuwe overdrachten of licenties.
Om een concreet voorbeeld te geven, kunnen in het geval van een contract tussen een schrijver en zijn uitgever in 1975 de verkooprechten van de roman in krantenwinkels voorzien zijn. Dankzij artikel Xl.107, §1, 5°, van het Wetboek van economisch recht kan de uitgever er in 2025 niet van uitgaan dat dit contract ook de verkoop via internet toelaat, omdat het gaat om een nog onbekende exploitatievorm op het moment dat het initiële contract werd afgesloten. Dit sluit evenwel niet uit dat de schrijver en de uitgever een nieuw contract afsluiten, of het initiële contract aanpassen, om ook de online verkoop op te nemen in de exploitatievormen overgedragen aan de uitgever, doorgaans in ruil voor een vergoeding.
Daarnaast stelt mevrouw El Akel de oprichting voor van een orgaan dat jaarlijks zou samenkomen en zou bepalen welke technieken als nieuwe, voorheen onbekende exploitatievormen beschouwd kunnen worden.
Dit voorstel lijkt echter niet opportuun. Zoals mevrouw El Akel benadrukt, werd haar al geantwoord dat een dergelijk orgaan vertegenwoordigers zou moeten samenbrengen die moeilijk te identificeren zijn, omdat de betrokken sector nog onbekend is. Om het vorige voorbeeld opnieuw te gebruiken, zou het in 1975 moeilijk zijn geweest om te bepalen dat dit orgaan vertegenwoordigers zou moeten samenbrengen van de online verkoop, een sector die gewoonweg niet bestond. De tweede opmerking over het nefaste effect van een dergelijke benadering op de bescherming van auteurs klopt eveneens. Indien dit orgaan immers vormen zou vaststellen die in de toekomst mogelijk zouden ontstaan, zou het onbekende karakter van deze exploitatiewijzen niet langer kunnen worden erkend, waardoor auteurs de bescherming van artikel Xl.107, §1, 5°, van het Wetboek van economisch recht zouden kunnen verliezen.
Momenteel, wanneer de vraag rijst of een contract dat jaren geleden werd afgesloten sommige recente exploitatievormen al dan niet kan dekken, is het aan de hoven en rechtbanken om het contract te interpreteren en een beslissing te nemen in functie van de specifieke omstandigheden van de situatie.
Artikel XJ.107, §1, 5°, van het Wetboek van economisch recht berooft houders van auteursrechten dus niet van hun eigendom, maar beschermt hen in het kader van de contracten die zij afsluiten om te garanderen dat hun auteursrechten op onbekende exploitatievormen niet kunnen worden overgedragen. Het is dan ook niet opportuun om deze bepaling te wijzigen.
Vervolgens zou de oprichting van een orgaan dat de nieuwe, voorheen onbekende exploitatievormen zou bepalen, los van het feit dat het onuitvoerbaar is, een nefast effect kunnen hebben op de bescherming van auteurs. Het lijkt daarom beter om de bevoegdheid van hoven en rechtbanken om de betrokken contracten geval per geval te interpreteren, te behouden.
Deel: