55_2021-2022/70 - Wijziging van artikel 1388 van het Gerechtelijk Wetboek
Pétitions
U kan deze petitie niet steunen.
55_2021-2022/70 - Wijziging van artikel 1388 van het Gerechtelijk Wetboek
Auteur: Anne Balla
Aan de Kamer wordt gevraagd artikel 1388 van het Gerechtelijk Wetboek te wijzigen.
Zie volledige tekst in bijlage
Dit initiatief is beantwoord:
Tijdens haar vergadering van 5 juli 2022 heeft de commissie voor de Verzoekschriften deze petitie overgezonden aan de commissie voor Justitie en aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee.
Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee:
De petitionaris wil de aandacht vestigen op bepaalde vormen van misbruik door eigenaars ten aanzien van huurders, inzonderheid wat uithuiszettingen betreft. In dat verband wil ze dat de eigenaars ertoe verplicht worden de wetten inzake de huurovereenkomst na te leven en vraagt ze aan de Kamer om de artikelen van het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid de artikelen 1397 en 1402 (voorlopige tenuitvoerlegging behoudens uitzonderingen en niettegenstaande hoger beroep) aan te passen.
In het geval van misbruik gepleegd door eigenaars is het mogelijk zich daartegen te verweren door een rechtsvordering in te stellen, in casu bij de vrederechter. De petitionaris maakt gewag van de slechte toepassing van het recht door de vrederechters. Ik zou in dit verband erop willen wijzen dat de rechtsmiddelen waarin het Gerechtelijk Wetboek voorziet, waaronder het hoger beroep, het mogelijk maken een rechterlijke beslissing te herzien. Voorts mag ik, voor wat de aangehaalde praktische gevallen betreft, op grond van het beginsel van de scheiding der machten niet tussenkomen in een rechtszaak of mij uitlaten over de genomen beslissingen.
I- Voorlopige tenuitvoerlegging
Wat het beginsel van de voorlopige tenuitvoerlegging betreft, werd artikel 1397, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd bij de potpourri-wetten I en V opdat zou worden bepaald dat eindvonnissen in beginsel bij voorraad uitvoerbaar zijn, niettegenstaande hoger beroep. Dat betekent dat hoger beroep volgens de oude regeling een schorsende werking had tenzij de wet of de magistraat had besloten tot de voorlopige tenuitvoerlegging, terwijl het volgens de nieuwe regeling niet langer die werking heeft en de beslissing uitvoerbaar is niettegenstaande hoger beroep, tenzij de wet of de magistraat dat verboden heeft, door aan het rechtsmiddel opnieuw de schorsende werking te verlenen die het voortaan wettelijk niet langer heeft.
Die hervorming werd goed onthaald door de rechtsleer en de rechtspraak. Ze beoogt inzonderheid hogere beroepen als vertragingsmanoeuvre met als bedoeling te ontsnappen aan de tenuitvoerlegging van het vonnis te voorkomen. In de praktijk verzochten de meeste pleiters, gezien de zeer lange termijnen voor de procedure in hoger beroep, reeds vrijwel stelselmatig in hun conclusies om de voorlopige tenuitvoerlegging te laten gelden. Voorts was een dergelijke wijziging voorgesteld ter gelegenheid van de Justitiedialogen.
II- Nietigheidsberoep
De rechter in hoger beroep kan niet terugkomen op de voorlopige tenuitvoerlegging die door de eerste rechter werd toegekend, aangezien de voorlopige tenuitvoerlegging van rechtswege wordt toegekend (artikel 1402 van het Gerechtelijk Wetboek). Hij kan de voorlopige tenuitvoerlegging dus niet verbieden of schorsen.
De door de rechtspraak uitgewerkte theorie van het nietigheidsberoep had het mogelijk gemaakt artikel 1402 te ‘omzeilen’ door te voorzien in drie uitzonderingen op het verbod ten aanzien van de rechter in hoger beroep om terug te komen op de voorlopige tenuitvoerlegging: wanneer de voorlopige tenuitvoerlegging was toegekend zonder dat daarom was verzocht (de rechter had een uitspraak ultra petita gedaan), wanneer ze bij wet verboden was (de rechter had een uitspraak contra legem gedaan), of wanneer ze was toegekend in strijd met de rechten van de verdediging (de rechter had de partijen niet de mogelijkheid geboden erover te debatteren).
Sinds de hervorming van de potpourri I-wet werd het beginsel evenwel omgekeerd: een eindvonnis dat op tegenspraak is gewezen, is bij voorraad uitvoerbaar. Bijgevolg is de ter zake ontwikkelde rechtspraak grotendeels vervallen: aangezien de voorlopige tenuitvoerlegging niet langer het gevolg is van een beslissing van de rechter, kan ze evenmin nog onregelmatig zijn en moet de rechter in hoger beroep artikel 1402 van het Gerechtelijk Wetboek dus niet langer omzeilen om de regelmatigheid ervan te controleren. Een van de zeldzame gevallen waarin de theorie van het nietigheidsberoep zou kunnen worden toegepast (en de rechter in hoger beroep dus de mogelijkheid zou kunnen bieden de voorlopige tenuitvoerlegging te schorsen) zou zijn wanneer ze was toegekend door de rechter in eerste aanleg in aangelegenheden waarin dat bij wet verboden is (bv. art. 1399, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek).
III- Uithuiszetting – artikel 1344quater van het Gerechtelijk Wetboek
Voorts verandert, wat de uithuiszetting betreft, het feit dat het eindvonnis bij voorraad uitvoerbaar is, niettegenstaande hoger beroep, niets aan de specifieke procedure die is ingevoerd voor de uithuiszetting van de huurder in het kader van zijn huurovereenkomst met betrekking tot de hoofdverblijfplaats. In artikel 1344quater is het volgende bepaald: “De uithuiszetting, bedoeld in artikel 1344ter, § 1, kan inieder geval niet ten uitvoer worden gelegd dan na verloop van een termijn van één maand na debetekening van het vonnis, tenzij de verhuurder het bewijs levert dat het goed verlaten is, tenzij partijen een andere termijn overeenkwamen en dit akkoord in het vonnis werd opgenomen of tenzij de rechter op verzoek van de huurder of de verhuurder die het bewijs levert van uitzonderlijk ernstige omstandigheden, onder meer [...] deze termijn verlengt of inkort”.
Daaruit kan dus worden afgeleid dat, ook al hebben de teksten zulks niet uitdrukkelijk uitgesloten, die termijn van een maand zelfs van toepassing moet worden geacht wanneer de rechter de voorlopige tenuitvoerlegging aan zijn beslissing heeft verbonden. De voorlopige tenuitvoerlegging heeft dus geen invloed op de termijn van een maand. Ook al is er sprake van een voorlopige tenuitvoerlegging, toch zal ze worden uitgesteld, aangezien er gedurende een maand geen tenuitvoerlegging mag plaatsvinden.
Voorts is in artikel 1398 van het Gerechtelijk Wetboek bepaald dat de voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis alleen geschiedt op risico van de partij die daartoe last geeft. Aldus dient “de partij die een vonnis doet uitvoeren [...] bij gehele of gedeeltelijke hervorming of vernietiging ervan in hoger beroep, boven de teruggave van hetgeen zij ingevolge de hervormde of vernietigde beslissing heeft ontvangen, de schade te vergoeden die door de enkele tenuitvoerlegging is ontstaan, zonder dat daartoe is vereist dat bij die tenuitvoerlegging enige kwade trouw of fout aanwezig was” (art. 1398, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek).
In het licht van het voorgaande ben ik derhalve van mening dat het in de huidige stand van de wetgeving niet noodzakelijk is om het Gerechtelijk Wetboek aan te passen voor wat dit aspect betreft.
Deze petitie is vervallen als gevolg van de ontbinding van de Kamer op 8 mei 2024.
Deel: